Home / Overigen / Familie foto’s / Oud Hoogevener

Oud Hoogevener

Hierbij de jeugdherinneringen van een oud inwoner van Hoogeveen Ad Bergsma. 

Hoogeveen
In Hoogeveen heb ik de laatste oorlogsjaren meegemaakt. Het huis naast het onze,van de familie Bruins Slot, de vervener, was gevorderd door de Duitse weermacht en daar waren Duitse militairen ingekwartierd. Uiteraard hoorde ik thuis wel eens negatieve dingen over de Duitsers. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat, toen ik eens langs een groepje Duitsers liep die voor dat huis stonden te praten, ik een flinke klodder spuug op een van de groene broekspijpen achterliet. Nooit vergeet ik meer het geluid van het het raspen rrrrrrrt rrrrrrrt rrrrrrrrtttt van de Duitse spijkerlaarzen die meteen achter me aankwamen. Ik vloog met een noodgang de bijkeuken in, waar mijn moeder net de was stond te doen aan een grote houten wasbok met daarop een teil en daar bovenop een wringer.
Toen de Duitser ook binnen stormde, stond ik inmiddels al bij moeder achter de rokken. De zeer kwade Duitser dreigde dat hij me mee zou nemen, maar moeder kreeg het voor elkaar dat dat niet gebeurde. Wel moest ik met mijn vingers, de nog steeds aanwezige, wit schuimige klodder spuug van de broekspijp verwijderen. Ik heb die klodder nog altijd op mijn netvlies gebrand staan! En al is het 60 jaar geleden, ik vind nu nog altijd, dat het een prachtexemplaar van een klodder was!! Of het bangheid van moeder was, of als een soort straf, weet ik niet meer, maar ik mocht 5 dagen niet naar buiten.

Marcherende Duitse soldaten

Een van de bezigheden van een vier- a vijfjarig jongetje was toen het meelopen met de door de straat marcherende, meestal ook zingende, pelotons Duitse soldaten. Helemaal geweldig was het dan, als je aan de hand van de “hoofdman” mee mocht lopen. Blijkbaar waren de negatieve gedachten over de Duitsers bij mij toen naar de achtergrond verdrongen. Ik herinner me nog liedjes als: Heidemarie en Erica, die ik ver na de oorlog ook nog wel eens heb horen zingen en die verder ook niets te maken hadden met de nazi’s.

We woonden in de van Echtenstraat, tegenover het oude jodenkerkhof. Ik weet nog dat mijn zus Dicky en ik eens voor het huis op straat stonden – er lagen toen nog klinkers –  en toen beschoten zijn. Althans, daar leek het wel op. Ik keek richting Hoofdstraat en zag daar een lichtflits en hoorde naast mij een raar geluid. We zijn, ik denk door moeder, meteen snel naar huis geroepen en voelden ons weer veilig. Maar wat was dat schrikken! Mijn broer Wim heeft later gezien dat naast de plaats waar wij stonden, een kogel in het wegdek was afgeketst. Hij heeft de kogel later terug gevonden, een eindje verderop, richting de molen van Thomas. Later heb ik gehoord dat het een verdwaalde kogel uit een vliegtuig moet zijn geweest, want er kwamen op dat moment net een heleboel vliegtuigen over. Die schenen trouwens wel eens meer met kogels te strooien. Daarom ben ik ook eens een keer door mensen in de Bentinkslaan (van Dorsten) in huis gehaald tijdens zo’n vliegtuigaanval. Wij speelden daar destijds vaak in het park. Er stond een ronde muziekkiosk op een soort heuveltje. Dat heuveltje was begroeid met lage sparren, dus een ideale plek om te spelen.

Van de bevrijding kan ik me nog herinneren dat we eens naar de Van Limburg Stirumstraat zijn gelopen, toen daar de Canadese bevrijders in lange colonnes geparkeerd stonden. Dat was voor ons, kleine mannekes, natuurlijk een geweldig gebeuren. Soms mocht je bij de mannen boven op een van de tanks klimmen. En jonge jonge, wat hadden die lui een lekker wittebrood; en dan die chocolade!! Ook de noodrantsoenenbiscuits gingen er in als koek.

Carl Schroter met collega’s op de tank tijdens een rustpauze.

Er kwamen geregeld geallieerde militairen in hun vrije tijd bij ons thuis om wat huiselijke gezelligheid op te doen. De oudere leden van ons gezin, hebben na de oorlog nog lange tijd met verschillende van hen contact onderhouden. In 2003 ben ik met een zus van me, Tine, naar Canada geweest en heb daar nog een zoon van één van deze tijdelijke “huisgenoten” ontmoet. Zijn vader Carl Schroter,  links op de tank op bovenstaande foto, was toen helaas al weer negen jaar geleden overleden. We hebben daar gezamenlijk nog zijn graf bezocht..

Graf van Carl Schroter.  Links onder zijn regiment wapen.

Toen de bevrijding eenmaal een feit was, was het op het grote schoolplein van onze school aan de Bentinckslaan een waar paradijs voor ons.

Allerlei oorlogsspul van de Duitsers was daar achtergebleven. Wat een feest, om op een vierling-mitrailleur aan het stuurwiel te draaien waarbij de vier naar de lucht gerichte lopen prachtig meedraaiden.

5e of 6e klas van de Bentinckslaanschool

Ik herinner me nog vele namen: van boven naar beneden en v.l.n.r.:  …,    …,  Geert Trompetter,…, …, Jantinus Spitse, Gerrit-Jan Rundervoort, …, Henk Wams, Ina Naber, Tineke Bruins slot,…van Zwol,…, Greetje Leegstra, Coby Hoving,…,  …, Alie Jansen, …, Jannie Huisman, …, meneer Broersma, …, Dickie Bosman, Meta Fictorie, Stientje Baas, Dinie Plakke, Annie van Velzen, Fennie Haak, Greta Rump, Jannie Vossenberg,…,  Jannie Nieuwenhof, Bart Vegter, Jan Wassen, …, Gerrit-Jan Rundervoort2, Ad Bergsma, Wim van Veen, Corrie de Kluyver, Henk Reinders, Geert Bakker, liggend: Jan Bootsma, Wicher Zinger, en Jaap Pinkster

1e klas lagere school

Van de lagere schooltijd herinner ik me nog goed de eerste klas, ik zat op de zogenaamde aprilschool. In september begon er nog een schooljaargang. In de eerste klas hadden we juffrouw Boer. Ze had een stok van ca. 70 cm. lang met een zilveren knop aan de bovenkant. Ik zal het best verdiend hebben, maar ik heb met die stok eens zo’n ongenadig pak slaag op mijn billen gehad, dat ze ’s avonds thuis helemaal blauw waren. Ik meen me te herinneren dat moeder toen nog verhaal is gaan halen bij juffrouw Boer.

Rond Hoogeveen was veel landbouw en ook daar was ik graag bij de boeren te vinden. Achter de Beatrixstichting waren weilanden. Daar had boer Zwiggelaar van de Bentincksdijk ook een weiland met koeien. Bij het melken ’s avonds was ik er ook weer eens bij en stond bij de kop van een koe die juist gemolken werd. Die koe heeft waarschijnlijk met zijn kop tegen mij aan geduwd, waardoor ik in het prikkeldraad belandde. Ik heb totaal niets gevoeld van pijn of zoiets maar ’s avonds thuis zag ik na wc bezoek dat heel mijn onderbroekje rood van het bloed was. Moeder er bij en die constateerde dat ik een flinke gapende wond van zo’n drie centimeter in mijn rechterbil had, waarschijnlijk veroorzaakt door het prikkeldraad.

Ja, en toen moest dat blijkbaar gehecht worden, want ik moest mee naar Dr. Kooiman in de Bentinckslaan. Dr. Kooiman werd altijd Pietje Puck genoemd. Hij reed in een kleine auto, een Minor, en had altijd een sigarenstompje in zijn mond. Goed, dr. Kooiman heeft drie of vier krammen geplaatst en daarmee was de wond weer gesloten. Uiteraard staat het litteken nog altijd achter op mijn rechter bil als een stille herinnering aan die koe, en aan Pietje Kooiman natuurlijk.

Hoogeveen had in die tijd een grote veemarkt. Eerst op de plaats waar nu het winkelcentrum de Tamboer(?) in de Kerkstraat is en later meer richting Willemskade. Bij ons in de straat woonden twee joodse families, Cohen en Levie, allebei veehandelaren. Wanneer het marktdag was, was er voor ons werk aan de winkel, want dan moesten de koeien vanuit de weilanden, vaak aan de Bentincksdijk, naar de markt gebracht worden. Dat ging te voet en elke jongen kreeg dan aan aantal koeien met een om de horens bevestigd touw(de leide) en zo werden we in colonne opgesteld en gingen aldus naar de markt. Het aantal te leiden koeien verschilde en was aan leeftijd en ervaring van de jongens gebonden. De jongsten, zoals ik, kregen er twee, maar de oudere, en meer ervaren,  jongens leidden er vier en in sommige gevallen wel vijf.

We kregen daarvoor een dubbeltje per koe uitbetaald van Joop de Levie. Een bekende “koedrijver” in die tijd was de al wat oudere Herman Kreeft. Voor ons was dat min of meer een “beroeps”. Hij mankeerde iets aan zijn ogen, want zijn hoofd stond altijd iets naar achteren gericht, net of hij altijd naar boven keek. Er waren jongens die hem de sterrenkijker noemden. Ook kwam ik vaak op de vrije woensdagmiddagen bij boer Stam op Alteveer no.75.

Ook de zoon van dokter Duymaer van Twist, Lo, was daar vaak van de partij. Met de zoon van Stam, Henk, zijn we vele malen mee geweest om te melken of hooien heel ver achter de boerderij, waar de landerijen lagen. Annie, de dochter van Stam, had volgens mij een van de eerste Solexen. Lo en ik mochten daar een keer op rijden. We waren een jaar of 10…in de Blankenslaan bij de boerderij van Arend Blanken. Annie was mank maar probeerde ons desondanks toch bij te houden, omdat we niet te hard mochten…

We speelden ook vaak in de tuin van het grote huis van Lo’s ouders op de Hoofdstraat 28. Ze hadden een ontzettend grote tuin in onze ogen. Als Lo geroepen werd door zijn moeder als we weer eens achter in de tuin aan het spelen waren, dan hoorde je van verre de roep van zijn moeder: “Lo… Loooooo”. Ook Corrie de Kluyver was daar vaak bij aanwezig. Corrie is later met zijn ouders geëmigreerd naar Canada. We hebben ook nog een tijd Engelse les gekregen van mevrouw Duymaer van Twist. Misschien heeft Cor daar later nog profijt van gehad, daar in Canada.

Ook met klasgenoot Geert Trompetter speelde ik vaak in de vrije tijd. Zijn vader Eppe, was veehandelaar en ze woonden in een boerderij op de Wolfsbosstraat, ik geloof no. 26. Ik heb daar verschillende keren kalfjes geboren zien worden en zelfs wel eens meegeholpen met “trekken”. Er ging dan een lus van “koetouw” om de al naar buiten gekomen kalverpootjes. Aan het einde van het touw zat een rond stuk hout dat je met beide handen vast hield; dan zette je de voeten tegen de rand van de “gruppe”. En dan achterover en maar trekken met z’n tweeën of soms met z’n drieën.

Met Geert ben ik – toen we een jaar of twaalf waren – in de vakantie eens het hele IJsselmeer rond gefietst. We overnachtten in jeugdherbergen en hebben er een dag of vier, vijf over gedaan. Ook met Jantinus Spitse speelde ik regelmatig, Zijn ouders hadden aan de overkant van het kanaal in de Wolfsbosstraat een klein houten boerderijtje. Om er te komen moest je over de “bok” lopen, die daarvoor vóór hun huis overdwars in het kanaal lag.

Zomers gebeurde het vaak, dat we om 4 uur ’s morgens al met moeder naar het Spaarbankbos fietsten. In het gedeelte, rechts van de weg, waren een paar kleine zandverstuivingen, althans daar leek het wel op. Wij noemden het “De zeven heuveltjes”. En daar werden dan de meegebrachte boterhammen opgepeuzeld. Je kon daar ook mooi spelen bij de schietheuvel, die er dichtbij lag en die nog in de oorlog door de Duitsers was gebruikt. Later ging de Hoogeveense politie er ook schietoefeningen houden. Achter het Spaarbankbos was de heel grote heide, waar we in onze vrije tijd dikwijls naar toe gingen, per fiets of te voet. We gingen dan zwemmen in de daar liggende heideplassen. Helaas is er van die hei niet zo heel veel meer over. Wel de tegenwoordig genoemde Boerveense plassen.

Mijn liefde voor de muziek beleefde ik niet alleen bij de rondmarcherende, zingende Duitse soldaten. Ook als de trommelslager ’s zondagsochtends door de straten trok met zijn oude koperen dieptrom was ik vaak van de partij en liep zijn hele ronde met hem mee.

Trommelslager Lemstra

Met de handen diep in de zakken loop ik mee met de trommelslager. En in de maat hoor! Rechts, bij de boom, Henk Otten van het transportbedrijf. Net het hek binnenlopend is Hendriksen, de schoonzoon van Jan Bork Van Pet. Achter mij een zoontje van de kousendokter, die destijds gevestigd was in de Grote Kerkstraat, naast Luxor. De “trommelslager” is al honderden jaren een fenomeen in Hoogeveen. Hij was bedoeld om de mensen op te wekken om naar de kerk te komen.

Trommelslager Strijker

Ik heb dat in de beginne gedaan, toen de oude Strijker nog trommelslager was. Later, toen Obe Lemstra het (trommel)stokje had overgenomen, heb ik dat nog lange tijd volgehouden.

Maar ook als DOS (Door Oefening Sterk?), zoals de Hoogeveense Harmonie toen heette, een mars door de straten hield, was ik meestal van de partij. Het is zelfs een keer voorgekomen, dat ik mee mocht lopen ergens achterin. Dan moest ik de muziekboekjes dragen en was zo trots als een pauw. Ik herinner me nog Freek Kattouw, die trompet speelde, evenals Corrie Moeke. Jan ten Hoorn Boer zie ik nog voor me met de grote dieptrom, evenals de zoon van Scholten, die een groentekwekerij had aan de noordzijde van het kanaal aan de Willemskade. De kleine trom werd bespeeld door van der Willigen (?) van de grafstenenzaak. Men had in die tijd nog niet de beschikking over uniformen, maar ze waren allemaal wel getooid met een witte pet. In onze ogen een ijscopet, omdat de ijscoverkopers ook een dergelijk hoofddeksel droegen.

DOS

De dirigent was de heer Steffen die aan het Omkanaal woonde. Ze repeteerden destijds in een oude joodse kerk of school, die stond in een achterafstraatje naast Zaadhandel van der Wal. Ik vraag me af, of dat de Westerkerkstraat was. Ook de padvinderij maakte gebruik van dit oude gebouw. Even verderop in dat straatje was ook het gemeentelijk slachthuis gevestigd. Menigmaal in de week werden daar verkopen gehouden van zogenaamde noodslachtingen. Daar werd dan vooraf bekendheid aan gegeven door een rondfietsende man, (was dat de heer Bos?) met een grote bel. Hij riep in elke straat een paar keer, dat er om zo en zo laat een vleesverkoop zou plaatsvinden. Om het meestal in groten getale opgekomen publiek in goede banen te leiden, was hierbij altijd iemand van de politie aanwezig.

Het politiebureau was destijds in de Grote Kerkstraat, naast de openbare school. Daarnaast was – meen ik – het gebouw van sociale zaken. Als er soms arrestanten in de cel zaten, moesten die uiteraard te eten hebben. Die aten dan mee met wat de pot schaftte bij ons thuis. Bij het opscheppen van onze borden schepte moeder dan een extra bord op met aardappels, vlees, groenten en jus. Ze deed een pannendeksel op het bord, pakte het vervolgens in een dikke laag oude kranten en dan moest één van ons dat snel naar het bureau brengen, waar het dan nog lekker warm kon worden genuttigd door de arrestant. Die mocht dan vaak, heb ik gezien, zijn cel uit en zijn “prakkie” op eten in een apart kamertje. Hieronder een foto van het toenmalige politiekorps met o.a. burgemeester Tjalma en de toenmalige korpschef adjudant Meulenberg.

Toenmalig politiekorps

De namen kan ik nog zo uit mijn zak schudden: Boven v.l.n.r. van Eeks, Eshuis, van Oosten, Wildeboer, Jeuring, achterneef Jannes Bergsma, Wessel.

Middelste rij: mijn zus Dicky Bergsma (adm.), J. de Weerd, Dries, J.Kuik, Dol, Duinkerken, van Roon, Hofstra, Spit, Huizing, Zanting, Lok (adm.).

Zittend: Braaksma, de Ruiter, vader Bergsma, burgemeester Tjalma, adj. Meulenberg, De Groot en v.d. Laan.

Aan de Hoofdstraat naast de toenmalige Zomer Zelfbediening woonde Thomas. Hij verzorgde de van Gend en Loos- ritten in Hoogeveen. Dat ging toen nog met paard en wagen. Er waren twee paarden en twee wagens. Op de grootste wagen reed de oude Knol. Zijn paard was een dik Belgisch trekpaard. Op de andere wagen reed zijn zoon, Klaas Knol en die had een iets kleiner paard genaamd “Nellie”. Waar de “oude” Knol, met zijn Belgische knol altijd heel rustig aan reed, kon je zoon Klaas af en toe met Nellie door de straten zien galopperen. Hij sloeg dan wel eens met zijn stok plat op de laadvloer van de wagen en dan vloog Nellie er weer in de hoogste versnelling vandoor. Een prachtig gezicht. Meerdere malen heb ik mee mogen rijden, in ruil voor wat pakjes afgeven vanaf de wagen.

Ook een bekende figuur in die tijd was Marten Meinen, “stationskruier no.1”. Hij had een handkar, waarvan het deksel aan de bovenkant met zink bekleed was. De kar was ook voorzien van een bord, waarop zeer duidelijk werd aangegeven dat men hier echt met “Stationskruier No1” te maken had! Hij werd regelmatig geplaagd en sloeg dan van woede met zijn grote stok, die hij altijd bij zich had, boven op het deksel van de kar, wat een ontzettende herrie gaf. Hij bracht met zijn kar de bagage van de treinreizigers naar het door hen opgegeven adres. Ik geloof dat het tarief een kwartje per koffer was. In aanmerking genomen, dat hij er soms een heel eind voor moest lopen, was dat alleszins goedkoop.

De Nieuwe Drentse Courant werd toentertijd bezorgd door Lous v.d. Kooy. Als we aan Lous vroegen: “Lous breng je de kranten weer rond?” dan antwoordde Lous steevast : “Neehee, vierkant”. Met een beetje goed weer kon je aan de Hoofdstraat altijd Adriaan van de Ruit aantreffen met zijn ijscokar. Zijn vader had een ijscomakerij in de Wilheminastraat. Hij stond meestal ter hoogte van kapper Nieuwenhof. Vlak naast de ijsbereiderij van v.d. Ruit had je klompenmakerij Benjamins. Daar moest je, als het weer tijd was, naar toe om de maat te laten opnemen, waarna er een paar klompen op maat voor je werden gemaakt.

De kleuterschool heb ik nog gedeeltelijk bezocht in een oud pand op de hoek van de Hoofdstraat en de Raadhuisstraat, tegenover slagerij Bruins. Ik zat in de klas beneden. Er was – geloof ik – nog een klas via een oude krakkemikkige trap op de eerste verdieping. De juf was juffrouw Ella Winkel, die helaas veel te jong is overleden.

De lagere school aan de Bentinckslaan, Rechts op de foto het huis van, toen nog, meester Bos, later het hoofd der school. In de eerste klas zat ik dus bij juffrouw Boer (van de stok!) 2e klas, juffrouw H. Wielenga, (deed het niet met een stok, maar met een meetlatje op je uitgestoken vingers!), 3e klas meester O. Lemstra, 4e klas juffrouw Reiziger, 5e klas mevr. v.d. Veen en de 6e klas de hoofdmeester, meneer Broersma. Meester Bos was toen al verhuisd. Daarna naar de ULO, in eerste instantie in een lokaal op de eerste verdieping, later in het nieuwe gebouw aan de Jhr. De Jongestraat.

Dat werd geen succes. Ad zat meer met zijn gedachten buiten de school in de natuur, dan bij de algebratekens van meneer Bootsma op het bord. Na het tweede jaar, in de tweede klas, gaf ik de pijp aan Maarten en trad in dienst bij bakker Kramer aan de Kanaalweg. Daar had ik al langere tijd op zaterdag voor mijn zakgeld meegeholpen en kende zodoende al enigszins het klappen van de zweep.

Moeder heeft een paar witte schoten voor me gemaakt en een wit bakkersmutsje en zo begon ik daar voor fl. 12,50 per week. ’s Morgens vroeg eerst brood bakken en daarna het brood naar de klanten brengen. Dat heette “venten”. Eerst per transportfiets met voorop een grote vierkante mand vol met broden. Aan het stuur hingen nog diverse karabiezen met beschuit, koekjes, koek en meerdere zaken. Later, toen de zaken wat beter liepen, kreeg ik een echte bakfiets.

Met die bakfiets ben ik later nog eens een keer de bocht uitgevlogen op de Hoofdstraat. In die tijd was die in het midden voorzien van grote grasperken met daartussen doorgangen. Waarschijnlijk door jeugdige overmoed die mij een keer te snel een bocht van 180 graden liet nemen. Daardoor sloegen bakfiets en bestuurder geheel om en kwam een deel van de lading op straat terecht. Ik zal ongetwijfeld met een rood hoofd de broden weer terug hebben gezet en stapvoets mijn weg hebben vervolgd.

De prijs van het brood was toen: een wit brood 42 cent, een grijs (regeringsbrood) 39 cent en een tarwebrood 38 cent. Een rol beschuit, b.v. van Boscher beschuitfabriek in Zuidwolde kwam op 29 cent en een half pond gemengde koekjes 75 cent. Er was een klein aantal klanten dat het geleverde brood meteen betaalde. De meeste klanten betaalden zaterdags het brood van de hele week. Daarom had je in je grote geldtas in het voorste vak je opschrijfboekje zitten met voor elke klant een blaadje, waarop je de aflevering noteerde. Mede daarom was de zaterdag door al dat afrekenen een drukke dag. Vrijdagsavonds telde je dan al voor elke klant het saldo van de afgelopen week bij elkaar, zodat je zaterdags tenminste niet die hele lange rij op hoefde te tellen.

Dat venten vond ik gezellig, want onderweg kwam je veel bekende collega’s tegen: bakkers, of melkboeren. Ook ventte er nog een olieboer, nameliojk Albers van de Noorderweg. Verder zag je kaasboer Feijer vaak. Die had een prachtige bakfiets, waarop de aanwezige kazen keurig waren opgeborgen achter glazen deurtjes aan weerszijden. Dan kon je ook nog geregeld visboer Baas tegenkomen. Die had een speciale roep terwijl hij langzaam door de straten reed: zoute of zuuuure haring!

De melkboeren hadden de melkpullen op de bakfiets staan. Die pullen waren aan de onderkant voorzien van een koperen aftapkraantje, dat de melkboer door middel van een sleutel kon openen. De melkboer haalde de melkpannen of melkkokers af bij de deur. Of de huisvrouwen liepen met die attributen naar de melkboerkar. De melkboer was verplicht om zijn litersmaat via deze kraan te vullen en in de pan te ledigen. Omdat dat te lang duurde, schepten de melkboeren liever hun litersmaat vol via de bovenkant van de pul. Maar o wee als een toevallig passerende politieagent dat zag. Dan was het boete betalen.

De kruideniers, althans sommige, brachten de boodschappen toentertijd nog thuis. Een paar dagen voor deze bezorging gingen de kruideniersbedienden de klanten langs met het boodschappenboekje. Voor elke klant was er zo’n boekje. Wij waren klant bij S. Westra in de Kerkstraat. Eén van de bedienden was Jan Baas, de zoon van de visboer. Jan Baas kwam dan gezellig binnen zitten en noemde aan de hand van eerdere bestellingen zijn hele rijtje boodschappen af. Als moeder dan een artikel hoorde dat ze nodig had, zei ze dat en schreef Jan het in het boekje. En een paar dagen later werd alles keurig in karbiezen per transport-mandfiets of per bakfiets thuis bezorgd.

Ook de groentenboeren ventten hun handel uit naar de klanten. Dat heb ik trouwens niet zo lang meer meegemaakt. Toen we nog in de van Echtenstraat woonden, hadden we Neutel als groenteboer. Neutel woonde aan de Coevorderstraatweg, vlak voor Noordscheschut. Hij deed alles met paard en wagen. Zijn “kidde” heette (ook al) Nellie. Nellie kon af en toe ontzettend grote plassen laten vallen, die dan lekker lang bleven stinken. Ook de paardenvijgen kwam je op straat natuurlijk veel meer tegen dan tegenwoordig.

Ja, wat kwam je dan nog meer tegen? O ja, de slagersjongens, die hun waren ook vaak per mandfiets rond brachten. Ik herinner me nog heel goed een collega, namelijk Geert Woldendorp. Die ventte voor bakkerij Broekema van de Schutstraat. Ik denk dat hij van alle venters wel de meeste klanten had. Hij had, vooral zaterdags, zijn bakfiets wel zò volgeladen, dat hij bijna niet vooruit kon komen, omdat hij zo zwaar geladen was. Hij was meestal aan het fluiten tijdens zijn werk en men noemde hem dan ook “de fluitende bakker”. Er was een tijd, dat men verzoekplaatjes voor de ook toen al populaire geheime zenders kon opgeven bij “de fluitende bakker”.

Ook kwam je de huisartsen regelmatig tegen. Dokter van de Wal en dokter Duymaer van Twist hadden allebei een grote Amerikaanse slee. Dr. Van de Wal, jr, die later ook een praktijk was gestart, begon aanvankelijk zijn visites op een gewone herenfiets. Aan de lastdrager was een stang bevestigd waaraan zijn dokterstas hing. Hij is/was getrouwd met Heleen Pruys, de dochter van de chirurg, die op het terrein van ziekenhuis Bethesda woonde. En zo was het vroeger gezellig werken, buiten op straat.

Links door de bocht voor het Raadhuis: Ad heeft als militair ook nog een keer de Generaal Crerar wandeltocht mee gelopen in Hoogeveen.