Home / Gebouwen / Gebouwen A – D / Armwerkhuis

Armwerkhuis

 

Onderstaande beschrijving komt uit een gemeentelijke notitie, geschreven door H.G. Geertjes.

Na 1750 ging het niet meer zo goed met onze economie. We hadden te maken met een dalende conjunctuur. Vooral door de Vierde Engelse Oorlog raakten we in een stroomversnelling. In Hoogeveen profiteerde men toen tijdelijk van het stopzetten van de turfproductie in enkele andere plaatsen van ons land. Mensen die daar werkloos werden, trokken hier onder andere naar toe.
Steeds meer mensen deden een beroep op de armenkassen. Om de nood te lenigen, kwam de diaconie van de Nederlandse Hervormde Gemeente in 1793 met het plan om een armwerkhuis op te richten. De kosten zouden worden gedekt door inkomsten uit collecten, vrijwillige giften en arbeid. De opbrengsten daarvan waren evenwel niet hoog genoeg. Men moest zich tevreden stellen met de stichting van een armenhuis. Toch bleef de noodzaak voor de oprichting van een armwerkhuis bestaan. Daarom werd er in 1808 een verzoek aan de Landdrost gericht.

Het bleek dat de wereldlijke- en kerkelijke besturen in een commissie wilden samenwerken. Daarom zond de Landdrost het verzoek om subsidie van f 20.000,– met een aanbevelingsbrief aan koning Lodewijk Napoleon. Die stemde erin toe tijdens een bezoek in 1809 aan Drenthe, waarbij ook Hoogeveen werd aangedaan. Het armwerkhuis kon toen gebouwd worden.
De bouw werd gegund aan J. de Vries en J. Dekker voor een bedrag van f 14.300,–. De rest van de subsidie zou besteed worden aan de bouw en deinrichting van een gevangenis en aan een dodenhuisje.
Op 1 mei 1810 deden de eerste bewoners er hun intrede. Enige maanden later benoemde de Landdrost een achttal regenten en regentessen. Zij werden gekozen uit voorgedragen dubbeltallen.
Vanaf 1856 werden benoemingen gedaan door de gemeenteraad. Daarbij moest een wethouder voorzitter zijn.
Financieel bleef het behelpen. In 1811 zagen de regenten zich genoodzaakt een verzoek te richten aan de onderprefect. Daarbij werd gevraagd om een maandelijkse belasting van de leden van de Nederlandse Hervormde Gemeente te mogen heffen. Daarin werd pas in 1813 toegestemd. Als de aardappeloogst mislukte (zoals in 1839), mocht er een zogenaamde aardappelcollecte gehouden worden.
Ook werd er wel eens een beroep gedaan op het “Fonds ter eventuele ondersteuning van het Armwerkhuis”. Dit fonds was ingesteld door de directeuren van de Algemene Compagnie van 5000 Morgen.
Ook de gemeente verstrekte regelmatig subsidies.

.

De statuten en de huishoudelijke reglementen moesten steeds goedgekeurd worden door het gemeentebestuur. Ook werden ze enige jaren na een wijziging van de Armenwet (opnieuw) ter goedkeuring bij de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders ingediend. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1854. Opvallend daarbij was, dat er nauwelijks veranderingen plaatsvonden. De regenten en regentessen vergaderden altijd apart, behalve bij de benoeming van een vader en/of een moeder.

De regentessen hadden een adviserende stem. Ook hielden ze toezicht op de bereiding van het voedsel door de moeder. Verder hielden ze toezicht op het vrouwelijke deel van de bewoners en de werkzaamheden, die zij moesten uitvoeren. De regenten daarentegen, met name de president, de secretaris en de penningmeester, hielden alles bij wat te maken had met het beheer, de financiën en de verzorging. Daarbij werden bepaalde taken aan de vader en moeder gedelegeerd.

Bij elke vergadering was de vader aanwezig. Hij bracht verslag uit, zowel schriftelijk als mondeling, van de gebeurtenissen, die in het tehuis plaatsvpnden. Ook droeg hij geïnd geld af, verantwoordde inkomsten en uitgaven, enzovoort.

Een andere taak van de vader was het uitbesteden van alumni (kinderenouder dan 12 jaar) aan zelfstandigen. Zo konden ze een vak leren. Verder zorgde de vader ervoor, dat jongere kinderen onderwijs kregen. Ook ouderen werden door hem uitbesteed. Een deel van de bewoners bleef werkzaam in het Armwerkhuis. Men verrichtte daar ´arbeid naar kunnen´, zoals spinnen, breien, land bebouwen, vee verzorgen en reparaties verrichten. De inkomsten die hiermee verdiend werden, kwamen aan het tehuis ten goede.

De bewoners kregen zakgeld en – als ze erg vlijtig waren – een kleine beloning. Ledigheid werd bestraft met bijvoorbeeld “water en brood”.

In 1934 werd het beheer van het “Fonds ter eventuele ondersteuning van het Armwerkhuis” (kortweg “Armwerkhuisfonds”) door de directeuren van de Algemene Compagnie van 5000 Morgen aan de regenten overgedragen. Die zagen toen een mogelijkheid om hun plannen voor de bouw van een nieuw tehuis te realiseren. In 1937 werd hiermee begonnen en al op 25 april 1938 konden de bewoners verhuizen naar het nieuwe pand. Voortaan noemde men het geheel “Beatrixstichting”. Het tehuis was bedoeld om wezen en ouden van dagen te huisvesten, wat eigenlijk al jaren de praktijk was.

Na de oorlog was het pand te klein geworden. Daarom kwamen de regenten met plannen voor uitbreiding. Pas in  1960 werd de zaak urgent. Van de kant van het gemeentebestuur kwamen nu plannen om de opzet van de stichting, “zijnde een tehuis voor armlastige bejaarden en wezen”, te veranderen in een algemeen bejaardentehuis. Daarbij vormden het “Armwerkhuisfonds” en de in de jaren door het tehuis vergaarde bezittingen een probleem. Dit alles moest door de Gemeenteraad geregeld worden, waarbij ook Gedeputeerde Staten haar goedkeuring moest verlenen. Het geheel werd afgerond op 1 juli 1962, toen de verandering van de opzet van de stichting officieel werd vastgelegd.

Administratief had dit blijkbaar geen gevolgen. Ook het dagelijks bestuur werd op dezelfde wijze voortgezet. Er kon dus geen duidelijke afronding van de archieven plaatsvinden.

Als we de financiële administratie van het Armwerkhuis bekijken, dan kunnen we grofweg drie boekhoudkundige systemen herkennen:
a. Van 1810-1952. Kameralistische boekhouding, te onderscheiden in:
     1. 1810-1924. Eerst worden de begrotingen, vaak samen met de rekeningen van het jaar ervoor, samengesteld.

     De boekingen worden van de journalen overgeschreven in manualen en vandaar uit in rekeningen verwerkt.

     De vader houdt ook een financiële administratie bij.

  1. 1925-1952. Er worden begrotingen, vaak samen met de rekeningen van het jaar ervoor, samengesteld.

     Tot 1941 worden de boekingen van de verschillende kasboeken en het debiteuren overgeschreven in tabellarische

     kasboeken. Vanaf 1942 worden ze overgeschreven in grootboeken, van waarut de rekeningen worden opgemaakt.
b. Van 1953-1957. Enkele boekhouding.
     Er worden eerst begrotingen, samen met de rekeningen van het voorgaande jaar, opgemaakt. De boekingen

     worden van de verschillende kasboeken en het debiteurenboek door een accountant overgeschreven in een

     tabellarisch kasboek. Daaruit wordt een jaarrekening opgemaakt.

     De tabellarische kasboeken zijn niet overgeleverd: in plaats daarvan zijn de gewone kasboeken bewaard. Voor

     zover deze zijn overgeleverd zijn ze aanwezig.
c. Vanaf 1958 dubbele boekhouding.
     Er worden eerst begrotingen, samen met de rekeningen van voorgaande jaren, opgemaakt. De boekingen worden

     vanuit verschillende kasboeken, w.o. een tabellarisch kas-/bankboek en debiteurenboek overgeschreven in een

     journaal. Van daaruit wordt een grootboek samengesteld en wordt door een accountant een jaarrekening

     opgemaakt. 

De Archieven

Tot 1962 viel de stichting onder de werking van de Armenwet artikel 2a. Bij de overgang, in juli 1962, zijn de bezittingen grotendeels naar de gemeente gegaan. Daarom zijn de laatste archiefstukken (in 1977) overgedragen.

Deze stukken lagen over drie plaatsen verspreid:
 – 6 meter in de kelder van gemeentewerken. Zij lagen daar, omdat dhr. Hoogerwerf (die regent was) werkzaam was bij gemeentewerken.
 – 6 meter in het gebouw van de “Beatrixstichting”.

 – 0,5 meter bij het secretariaat van de stichting.

Onlangs kwam nog een notulenboek uit de periode 1965-1970 boven water.
Tijdens de voorlopige beschrijving bleek, dat er sporen van een oude orde aanwezig waren. Niet alleen vormden de notulen de ruggegraat van de archieven, maar er bleken ook twee archiefvormende “instanties” aanwezig. Zowel de regenten als de vader en moeder vormden uit hoofde van hun functie een eigen archief. Deze oude ordening is, voor zover mogelijk, hersteld.

Een aantal bescheiden kwamen voor vernietiging in aanmerking. Daarvoor werd een voorstel ingediend bij burgemeester en wethouders. Dit college heeft advies ingewonnen bij de algemene rijksarchivaris. Nadat ook de provinciale inspecteur hierover gehoord is, zijn de stukken – volgens een lijst – vernietigd. Hierna bleef ongeveer 4 meter archief over.

In de beschrijving komt men nogal eens “college van B en W”, “gemeenteraad” en “gemeentebestuur” tegen. Hiermee wordt bedoeld: Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hoogeveen, enzovoort. Als er naar een ander archief wordt verwezen, dan van het Armwerkhuis1, dan wordt steeds het archief van de gemeentesecretarie bedoeld. Bij kadastrale aanduiding van onroerend goed, gelegen  in de gemeente Hoogeveen, is de naam van de gemeente weggelaten. 

Het armwerkhuis in de van Echtenstraat stond hier tot in de zestiger jaren van de twintigste eeuw. Nu staat hier “Het Postkantoor”. Het is ook de ingang van de bioscoop van Hoogeveen