De Tweede Wereldoorlog
De drie doden van het Spaarbankbos zaten in het verzet en werden daarom geliquideerd door de Duitsers.
In het Spaarbankbos vinden we een gedenkplek voor vijf gefusilleerde inwoners van Hoogeveen. De tekst bij deze gedenkplaats luidt: “In dit bos, op deze plek, schoot de bezetter vijf Hoogeveners dood, op 1 augustus 1943, Jonkheer de Jonge, notaris Mulder en Adriaan Baas; op 3 augustus 1943 Levie en Manus van der Wijk. Ook vandaag, terwijl u hier staat, en dit leest, wordt elders iemand verkracht, gemarteld vermoord, omdat hij zich verzet, omdat ze vrouw is, of vanwege de kleur van huid of hart.” De achtergronden van deze vijfvoudige moord en de gedenkplaats op zich gaven aanleiding tot tal van mythen. En voor je het weet is er weer een mythe bij.
Eerst maar eens over de tekst op de gedenkplaat. Als we met een beetje kennis van begrijpend lezen of het leggen van inzichtelijke verbanden binnen een tekst naar de gedenkplaat kijken, dan worden hier zaken op één lijn gezet, die helemaal niets met elkaar te maken hebben. Er wordt verband gelegd tussen de vijfvoudige moord en verkrachting, moord omdat iemand vrouw is, moord vanwege de kleur van huid of hart. Wat met dit laatste wordt bedoeld, zegt de tekst niet. Hoe dan ook, hier werden geen vrouwen gefusilleerd. Of deze vijf mannen ook verkracht zijn, daar is niets over bekend, dus waarom daarover speculeren? En een andere huidskleur? Kom nou, het ging hier over Europese blanke mensen. Martelen, ja, misschien. Verzet? Nee, helemaal niet. Tenminste, niet in die zin dat de vijf mensen stierven, omdat ze deel waren van het verzet. De tekst kan zelfs beledigend worden opgevat. Als we de holocaust en de massamoord op onze Joodse Nederlanders, waaronder Levi en Manus van der Wijk, op één lijn zetten met hedendaags straatgeweld of geweld tegen vrouwen, dan hebben we daar niets van begrepen. Dan gooien we gemakshalve alle geweld maar op één hoop, lossen we nooit wat op. In ieder geval heeft de tekst helemaal niets te maken met wat daar feitelijk is gebeurd, daar in dat Spaarbankbos, in augustus 1943.
Om de zaak helder te houden, moeten we ook eerst nog een andere mythe opruimen. Op 29 juli 1943 werden in het gemeentehuis van Schoonebeek drie mensen gedood door het verzet. Reden: ze waren allemaal zo slecht, ze heulden met de Duitsers, ze waren NSB’ers, landwachters, noem maar op. Ze moesten gedood worden, om anderen te redden. Anders hadden ze mensen uit het verzet verraden. De kinderen van deze doden kregen dus na de oorlog een heel duidelijk stempel mee: daar moest je niet mee omgaan! Dat zijn kinderen van landverraders. Hun vader was zo slecht, dat hij door het verzet werd gedood.
Hoewel ik geen behoefte heb om mensen schoon te praten die dat niet waren, of mensen zwart te maken die dat niet toekomt, toch moet hiertegen wel wat worden ingebracht, omdat deze mythe mensen onterecht beschadigd heeft. Wat is er dan gebeurd op 29 juli 1943 in Schoonebeek? Twee broers, Koos en Daan, waren ooit lid van de KP-Middelstum. Ze kregen een beruchte en beroemde reputatie als overvallers op distributiekantoren. In de zomer van 1943 waren ze ondergedoken in De Krim en werkten ze samen met Rieks Zomer en Jan Leijssenaar van Alteveer. Er maakten ook nog enige andere onderduikers deel uit van de ploeg, bekend als de KP-De Krim. De 29e juli zouden ze een overval plegen op het distributiekantoor van Schoonebeek, dat in het gemeentehuis was gevestigd. Het hoofd van het distributiekantoor, De Boer, was daarvan op de hoogte. Het was zo gepland, dat er op het moment van de overval een politieagent als bewaker zou staan, Kippers, die ook bij het verzet was. Wat er mis ging, was dat Daan en Koos op een motor opvallend heen en weer reden door Schoonebeek, en één van hen in het zicht van het gemeentehuis ook nog een valse snor opplakte. De NSB-burgemeester vroeg conciërge Roelof O. – zelf ook een tijd lid van de NSB en de WA – om de beide heren op te halen, voor een gesprek.
Wat er is gebeurd in de kamer van de burgemeester is niet bekend. Er klonken schoten. De burgemeester was dood. Roelof O. vluchtte de kamer uit, naar buiten, en werd ook doodgeschoten. De Boer – van het verzet! – liep in het schootsveld, ook hij werd doodgeschoten. Daan en Koos vluchtten weg. De overval was mislukt. Iedereen sprak vervolgens over een liquidatie met drie doden. Een aanslag op de NSB. Het verzet wist beter. Arie, hoofd van de KP in Drenthe, sprak later in een verslag eerlijk over een mislukte overval met drie doden. Veldwachter Kippers werd diezelfde dag nog gearresteerd. Kippers werd gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte. In de hal van het Schoonebeeker gemeentehuis herinnert een plaquette aan de dood van de veldwachter.
De Duitsers stelden natuurlijk onmiddellijk een onderzoek in. Op basis van het dialect van de mannen, die zich rondom Schoonebeek hadden opgehouden, en daar de telefoondraden hadden doorgeknipt, ging men ervan uit dat de daders uit Hoogeveen kwamen. In de nacht van donderdag 29 op vrijdag 30 juli 1943 arriveerden twee afdelingen Grüne Polizei uit Arnhem in Hoogeveen. Ze stonden onder leiding van Polizei Meister Ott. De eenheden werden ondergebracht in de ambachtsschool en het Noorderhuis, aan de weg naar Pesse. Dit Noorderhuis werd het hoofdkwartier. Doel van Ott’s aanwezigheid: razzia’s. De vele overvallen in deze omgeving en het toenemende aantal brandstichtingen – behalve wat al genoemd is, gingen op 13 en 26 juli ook boerderijen van NSB’ers in vlammen op in Drogteropslagen en Pesse – vroegen volgens de bezetters om een harde aanpak. De drie doden van Schoonebeek hadden de doorslag gegeven. Uitgaande van de (foutieve) veronderstelling dat het verzet zo brutaal geweest was drie mensen op klaarlichte dag bewust te liquideren, waaronder voor het eerst in Nederland een NSB-burgemeester, en dan nog wel ín diens gemeentehuis, zou er direct hard teruggeslagen moeten worden. Hoe moest Ott het aanpakken? Ott ontbood enkele kenners van de plaatselijke situatie, waaronder Albert.
Albert (geb. 1896) was koopman te Hoogeveen. Al in 1934 werd hij lid van de NSB. In 1940 vertrok hij naar Duitsland. Na zijn terugkeer, december 1942, is hij direct een actieve rol gaan spelen in de nieuwe Hoogeveense groep van de NSB. Hij volgde groepsleider Meekhof op, die daarna zijn invloed tot Pesse beperkt zag. Verder werd Albert ambtenaar bij de Nederlandse Volksdienst. In een later stadium van de oorlog zou hij zich actief inzetten bij het laten functioneren van de Organisatie Todt in Hoogeveen. Hij was als administratieve kracht toegevoegd aan het bureau van de Chef Arbeitseinsatz. Daar er nogal wat ambtenaren waren die zich aan die arbeid onttrokken, kreeg hij geleidelijk aan de gehele administratieve leiding. Hij werkte zeer punctueel. Binnen de NSB werd van hogerhand gestimuleerd dat er plaatselijke lijsten met namen van “vijandige” personen aangelegd werden. Mensen die anti-Duits waren, de NSB tegenwerkten, of mogelijk betrokken waren bij illegale activiteiten. Albert stelde een lijst samen met de namen van 15-20 personen, waarbij hij tevens aangaf welke straffen ze zijns inziens verdiend hadden. Hij schroomde niet zijn plaatsgenoten tien jaar concentratiekamp of de doodstraf te geven, als het aan hem lag. De staf van de Grüne Polizei in het Noorderhuis werd geassisteerd door mensen van de politie uit de naaste omgeving, die kleine hand en spandiensten verrichtten. Wachtmeester Rehwinkel uit Nieuweroord kreeg opdracht Albert voor zaterdagmiddag 31 juli te ontbieden. Albert verscheen en gaf Ott en enige officieren een uitgebreid verslag van de situatie in de gemeente Hoogeveen, die volgens hem zo vijandig was tegenover de bezetters vanwege de godsdienstige inslag. Op een wandkaart gaf hij de route naar Hollandscheveld aan. Ott zou later zeggen weinig eerbied te hebben voor NSB’ers en Albert te minachten. Maar hij maakte dankbaar gebruik van de lijst met namen die hem die zaterdagmiddag overhandigd werd……..
Die zaterdag nog raasden overvalwagens richting Hollandscheveld, over de Coevorderstraatweg. Er volgde een razzia op de Krakeelse wijken. Op de 5de Krakeelse Wijk woonde de familie Duinkerken. Vader Everhardus Duinkerken was kippenkoopman en had een boerderijtje. Hun woning bood onderdak aan twee Joodse collega’s, die daar ondergedoken zaten. De gebroeders Levie en Manus van der Wijk woonden daarvoor in de Kerkstraat. De beide kippenhandelaren sloegen op de vlucht, toen ze de Grüne Polizei zagen aankomen. Waren ze in het hol gekropen, dat in het hooivak voor hen klaargemaakt was, dan was er niets gebeurd. Ze zaten tussen de aardappelen te wachten tot de kust veilig was. Op een gegeven moment moesten ze toch even kijken of er nog Grüne Polizei was. Op het moment waarop hun hoofden boven het aardappelloof uitkwamen, keek men in hun richting. Ze werden gezien, gearresteerd en afgevoerd naar het Noorderhuis. In de plaats Hoogeveen werd op vrijdag 30 juli ’s morgens al een scherpe persoonscontrole ingesteld. Vele tientallen personen werden meegenomen naar het Noorderhuis. Ze werden al vrij snel weer in vrijheid gesteld. Nadat ’s zaterdagsmiddags de lijst van Albert in ontvangst genomen was, werden er huiszoekingen gehouden. Per overvalwagen werden de arrestanten afgevoerd naar het Noorderhuis. Drie van de 25-30 arrestanten van die zaterdag werden zondagmorgen 1 augustus “gelucht”. Nietsvermoedend liepen ze achter het Noorderhuis naar buiten. Ze werden daarop onmiddellijk doorzeefd met kogels. Hun namen hadden gestaan op Alberts lijst: notaris Johannes Mulder, onderwijzer Adriaan Baas en jonkheer Marinus Willem Cornelis de Jonge. Albert verklaarde later dat hij hun namen had doorgegeven na de liquidatie. In Hoogeveen werd later ook verteld dat de mannen waren vermoord, omdat ze bij het verzet waren. Wachtmeester Dobma, van de politie uit Hoogeveen, werd ontboden om de lichamen te identificeren. Op 3 augustus werden ook de gebroeders Van der Wijk gefusilleerd. Hun dood stond los van die van de eerste slachtoffers. Als Joden waren ze rechteloos, volgens de bezetters.
De eerste drie doden van het Noorderhuis (Baas, De Jonge en Mulder) stierven zeker ook als reactie op het verzet in zijn algemeenheid in de omgeving van Hoogeveen. Maar ze stierven in de eerste plaats als represaille in verband met de drie doden van Schoonebeek. Ze stierven in ieder geval niet om hun eigen verzetswerk. Volgens het principe “oog om oog, tand om tand”, dat later ook bij de Silbertanne-moorden werd toegepast, werd op een liquidatie gereageerd met een represaille. Dat is hier dus ook gebeurd. De beide andere doden (de gebroeders Van der Wijk) stierven omdat ze ondergedoken Joden waren. Antisemitisme. Dat zijn de feiten. En die vinden we niet bij het monument.
©Albert Metselaar