Skip to main content

Tamboer

De traditie van de tamboer is ontstaan omdat....

Niet één, maar zeker vijf mythen doen daaromtrent de ronde. Ds. Van Schaick gaf zijn visie, en mede zijn ongenoegens over het fenomeen, onder meer achterin de in 1852 uitgegeven inwijdingstoespraak van de op 26 december 1851 door hem ingewijde Hervormde kerk van Hollandscheveld: "Niet genoeg kan de bevolking van ‘t Hollandsche veld dankbaar zijn aan de H.H. Mr. H.G. van Holthe tot Echten, Mr.A.H. Witsenborgh, Jan Gerrits de Jonge, Hendrik Berghuis en Werner ten Oever, die in hunne betrekking als leden der commissie voor de regeling der stichting van kerk en pastorij aldaar, zo wel gedurende de tijd der werkzaamheden, als bij de plechtige inwijding, zich van hunne moeilijke taak op een zeer loffelijke wijze gekweten hebben.

 

Vooral heeft het ons genoegen gedaan dat zij er op bedacht waren om ‘t nieuwe Godshuis van een toren en klok te voorzien, die de menigte tempelwaarts roept; zodat zij niet, zoals te Hoogeveen bij trommelslag, daartoe opgewekt wordt. Een gebruik dat men, en niet zonder grond, vermoedt afkomstig te zijn uit de tijd, toen een der aandeelhouders in de Compagnieschap, kapitein in dienst van den Lande, zijne arbeiders bij trommelslag het uur van werkzaamheden en rust aankondigen liet. Het moge waar zijn, dat de trommel op ‘t Hoogeveen van meer nut en op verder afstand hoorbaar is, dan een gewone kerkklok, het is toch stuitend en heeft ons altijd gehinderd, zo dikwerf wij aldaar een predikbeurt vervulden, de roffel te horen slaan, als de leraar de kansel moest beklimmen."

Jan van der Veen Azn. sloot aan bij de verklaring van ds. Van Schaick, maar hij zette in zijn boek over de geschiedenis van Hoogeveen in 1872 ook tal van andere verklaringen op papier. Een overzicht daarvan:

  1. Het was zo dat men zijn toevlucht tot een tamboer moest nemen, omdat de veenachtige grond niet toeliet een toren te bouwen, die sterk genoeg was om een klok te dragen, en waarvan de capaciteit voldoende was, om op meer dan een uur afstand gehoord te kunnen worden.
  2. Mensen beweerden dat de trilling door een trom te weeg gebracht, omdat deze dichter bij de grond was, het geluid beter over het veen zou voortplanten dan een torenklok, die zoveel hoger hing, zou kunnen doen.
  3. De tamboer zou een verkregen recht zijn. Men moest eens ergens in de gemeente een nieuw kanaal graven. Om dit te kunnen doen moest men in het bezit zijn van een strook grond, toebehorende aan iemand, die tamboer bij de landstorm en tevens gemeenteomroeper was. Men trad met die man in onderhandeling. Het gevolg ervan was, dat men de grond van hem kocht, doch onder de voorwaarde dat de verkoper en diens wettige nakomelingen, ten eeuwigen dage het recht zouden hebben, om tegen billijke vergoeding door middel van hun trom in het gemis van een klok te voorzien, zo vaak er kerkdienst zou zijn.
  4. De vierde verklaring van Jan van der Veen Azn. was de militaire verklaring. Jonkheer Johan van Echten, onder wiens toezicht de grote kruiskerk gebouwd is, gaf aanleiding tot het gebruik. Als generaal in Staatsen dienst had hij bij zijn Huis te Echten in een wachthuis enige onderofficieren, korporaals, manschappen en tamboers onder zijn onmiddellijke bevel. Hij liet iedere zondag door een tamboer de mensen bij elkaar trommelen, omdat er geen kerkklok was om dat werk te doen.

Waarom deze verklaringen wel of niet steekhoudend zouden zijn:

De eerste verklaring is de meest gehoorde, en is in het voorgaande al ontzenuwd. De kerk had wel degelijk een toren. Wat de tweede verklaring betreft, deze lijkt niet echt overtuigend. Als veen het geluid van een trommel zoveel beter en verder over zou brengen dan een klok, dan zou in een uitgestrekt veengebied als het Hollandsche Veld geen toren met een klok gebouwd zijn. De praktijk wijst ook wel anders uit. Het geluid van de trommelslager sterft al snel weg tussen de huizen en de klokken van Hoogeveen zijn tegenwoordig van veraf te horen.

De derde verklaring van het verworven recht is mooi gevonden, maar dat is dan ook alles. Er is geen sprake van een tamboersgeslacht. Een enkele keer waren zowel vader als zoon tamboer, maar vanaf de eerste tamboer tot de laatste was er absoluut geen sprake van familieverbanden, ook niet in de eerste eeuwen van het gebruik. Daar komt nog bij dat een verworven recht op papier gezet zou zijn, opdat ook latere generaties dit recht aldus zouden kunnen houden, en het eventueel zouden kunnen doorverkopen.

Een dergelijk stuk is nergens genotuleerd en werd nergens aangetroffen in de archieven van de kerk en de Compagnie, terwijl het zeker vermeld zou zijn in 1754, toen er sprake was van het afschaffen van de Tamboer. De Compagnie was ook machtig genoeg om stukken grond, waarvan de eigenaren moeilijk afstand zouden willen doen, via gerechtelijke procedures alsnog te krijgen, en rijk genoeg om mensen over de streep te halen. Los van het feit dat in Echtens-Hoogeveen, in de tijd waar het hier over gaat, helemaal geen kleinschalig particulier bezit was!

Alle ondergrond was eigendom van de participanten van de Algemene Compagnie van de 5000 Morgen. Men kon wel grond in erfpacht krijgen, maar niet volledig eigenaar worden. Er was dus niemand in Echtens-Hoogeveen in de eerste eeuw van haar bestaan die het graven van een kanaal tegen kon houden. De vierde verklaring van Jan van der Veen Azn. lijkt op de verklaring van ds. Van Schaick, en lijkt de juiste te zijn. Dat nam niet weg dat het verhaal van de niet te bouwen of niet gebouwde toren gewoon zijn eigen leven bleef leiden.

De militaire verklaring voor het ontstaan van de tamboer, de trommelslager, bij het ter kerke roepen van de bevolking van het Hooge Veen is dus de meest waarschijnlijke. Van Schaick achtte het gebruik: “…..uit de tijd, toen een der aandeelhouders in de Compagnieschap, kapitein in dienst van den Lande, zijne arbeiders bij trommelslag het uur van werkzaamheden en rust aankondigen liet.” Van der Veen dacht aan de stichter van de kerk, Johan, en zag in hem een generaal in Staatsen dienst. Maar Johan was geen generaal. Johans vader, Roelof van Echten, was kapitein. Dat zou dus weer pleiten voor de visie van Van Schaick. Dat neemt niet weg dat het toch ook best Johan geweest kan zijn, die het invoerde. Johan studeerde in Frankrijk, waar wel meer tamboers werden gebruikt bij het ter kerke roepen van de bevolking.

In Amiens, om maar een voorbeeld te noemen, staan nog steeds regelmatig tamboers bij de kathedraal. Onder begeleiding van knallende roffels wandelt het kerkvolk op hoogtijdagen de kerk in met de tamboer voorop. Johan kan ook op het idee zijn gekomen naar voorbeeld van zijn vaders tamboer. Opmerkelijk is dat Van Schaick niet alleen rept van kerkgang bij trommelslag, maar ook spreekt over het aangeven van het uur van werkzaamheden en rust. Hij vermoedde dus dat de tamboer doordeweeks ook de arbeiders commandeerde. In een kroniek uit 1622 werd van het werkvolk van het Heerenveen gezegd: “Het volk welke tot dezen gebruikt werd, ging met trommelslag aan ’t werk en vertrok insgelijks op die wijze.”

Al met al komen we er niet goed uit. Zeker is dat het de van oorsprong militaire tamboer was, die op het Hooge Veen ook voor burgerdoelen werd ingezet. De tamboer ging de bevolking van het Hooge Veen ter kerke roepen. Dat was in de tijd van Roelof van Echten of van zijn zoon Johan, dus mogelijk al toen men nog in Echten kerkte, maar mogelijk ook pas vanaf 1652 in Hoogeveen. Het is ook mogelijk dat op het Hooge Veen, naar voorbeeld van Heerenveen, de tamboer werd ingezet bij het aangeven van het begin van de arbeid en de rusttijden. Meer zekerheid hebben we niet.

©Albert Metselaar